Auto van het jaar
Peugeot had met zijn nieuwe creatie een bijzonder goed werkstuk afgeleverd, zo was de mening van 48 vooraanstaande automobieljournalisten uit 13 landen.
Zij kozen de wagen tot ‘Auto van het Jaar 1968’.
Hun keuze was tot stand gekomen op grond van maatstaven als algehele vormgeving, technisch ontwerp (met speciale aandacht voor de veiligheid) en ‘value for money’ (waar voor het geld).
Aan de 504 werden 119 punten toegekend uit een maximum van 240.
Dat was veel beter dan nummer twee, de BMW 2500/2800, die 77 punten haalde.
Zes maanden na het verschijnen van de berline-uitvoering werd op de Autosalon van Genève de 504 C getoond in zowel cabriolet- als coupé-uitvoering.
Deze modellen waren net als de overeenkomstige 404-modellen ontworpen en gebouwd door Pininfarina.
Ook ditmaal vertoonde de auto uit Italië Fiat-trekjes, die deden denken aan de Fiat 124 en Dino Spiders.
Die ltaliaans/Franse melange zorgde voor een heel eigen identiteit.
Technisch gezien waren de auto’s identiek aan de 504, met alleen een wat kortere wielbasis.
Beide werden uitsluitend geleverd met de injectiemotor, die net zoveel vermogen ontwikkelde als in de berline, maar de cabriolet en de coupé toch met 175 km per uur een wat hogere maximumsnelheid bezorgde.
Evenals de berlines kregen ook deze wagens in de loop van 1970 de 1971 cc-motor en een maximumsnelheid van 179 km per uur.
Het waren in feite tweezitters, want de achterstoelen waren hooguit te beschouwen als noodzetels.
Voorin zat men riant en men kon de wagen heel precies sturen.
De vloerpook schakelde voortreffelijk en de vering was zeer comfortabel.
De kap op de cabriolet bleek bijzonder solide te zijn.
In gesloten toestand was er binnenin wat geluidsproductie betreft nauwelijks enig verschil met de coupé: In feite stond het hele comfort op een hoog peil, wat deze modellen een goede reputatie bezorgde.
In de lente van 1971 verscheen de verlengde uitvoering van de 504: een ruime wagen waarbij de wielbasis 16 cm langer was.
Ook de achterbouw stak nog eens 16 cm verder uit.
Er waren drie uitvoeringen: een gezinsauto (familiale) met drie rijen banken en geschikt voor zes tot acht personen, een break die voorzien was van slechts één achterbank die na neerklappen een grote laadruimte verschafte,
en ten slotte een bestelwagen (commerciële), in feite een sobere, functionele en zonder luxe afgewerkte break met een duidelijk bedrijfswagenkarakter.
De commerciële was herkenbaar aan zijn ronde koplampen en had de 1796 cc-motor, die in de overige modellen niet meer werd toegepast.
Achter werden trommelremmen in plaats van schijfremmen gebruikt, terwijl de achterwielophanging in verband met het hogere laadvermogen niet onafhankelijk was uitgevoerd, maar met een starre as voorzien van schroefveren.
De vering kwam met een belading van vier à vijf mensen duidelijk beter tot zijn recht dan in lege toestand.
Onder de naam Break Rivièra ontwierp Pininfarina eveneens een verlengde uitvoering op basis van de 504 coupé.
Het was een wagen met een sportief karakter en een geheel eigen lijnvoering.
Farina besteedde veel aandacht aan details op het gebied van veiligheid en ergonomie en zorgde meteen voor de nodige luxe.
Het bleef bij een prototype.
Net als in de benzine-uitvoering kreeg de commerciële ook een kleinere dieselmotor toebedeeld, de 1948 cc-motor uit de commerciale-404.
De break en familiale kregen dezelfde uitvoering als de berline, een motor van 2112 cc en 75 pk, die eind 1970 in de 504-lijn zijn intrede had gedaan.
Deze motor was ontwikkeld uit die van de 404 en reeds in gebruik bij een van de grotere Peugeot -bestelwagens.
De berline haalde er 134 km per uur mee, 8 km per uur meer dan de familiale en de break.
De commerciële was met 116 km per uur beduidend langzamer.
Wat prestatievermogen betreft bleek de dieselmotor lang niet zo goed te zijn als de benzinemotoren, zodat deze uitvoering in feite alleen aantrekkelijk was als men veel kilometers maakte.